Wat is de stand van zaken na de zitting van 10 december 2021? Het pleiten van de argumenten ten gronde is uitgesteld naar 25 februari, 10u. Deze zitting behandelde het gegeven dat we niet binnen de 60 dagen gereageerd hadden op de argumenten van de tegenpartij. Probleem: we hebben argumenten nooit gekregen in de voorziene termijn. We namen verschillende malen contact op met de griffie tijdens de zomermaanden, evenals in september en begin oktober. Telkens zonder gevolg: er was niemand, de verbinding verbrak, men kon ons niet doorverbinden met de persoon in kwestie die ons meer over de zaak vertelde. Eind september kregen we dan een brief dat we nog geen memorie ingediend hadden, en dat behoudens een goede verklaring daarvoor van onze kant de zaak hierbij zou gesloten worden.
Op 8 oktober – na nog eens contact opgenomen te hebben met de griffie – kregen we er telefonisch te horen dat een brief, verstuurd op 8 juli, nooit op ons adres is aangekomen. Dat feit werd nooit schriftelijk bevestigd, en de griffie van de rechtbank had ons hier ook nooit van op de hoogte gebracht. Het is nogal moeilijk om tijdig te antwoorden op een brief die nooit zijn toegekomen. Het is ook frappant dat de rechtbank daar dus duidelijk van op de hoogte was, maar dat niet heeft laten weten (afgezien van het personeelslid dat ons dat op 8 oktober aan de telefoon meldde – misschien iets wat ze niet verondersteld was te doen?)
“Wij moeten dat niet doen, er zijn geijkte procedures te volgen en u moet die kennen en ernaar handelen”, was ongeveer het antwoord op de zitting van afgelopen vrijdag. Er werd tot een compromis gekomen dat we een klacht moeten indienen bij de Post, om een onderzoek te vragen of de fout niet bij hen ligt. Indien we dat kunnen aantonen, of tenminste kunnen aantonen dat we daar voldoende stappen in hebben ondernomen, dan zou onze zaak op 25 februari gepleit kunnen worden.
Het is belangrijk om toe te werken naar die datum, niet alleen met een klacht bij de post en eventueel nieuwe argumenten, maar vooral met een mobilisatie ter plaatse. Onze zaak tegen de stad Leuven kaart de “niet-bevoegdverklaring” van het stadsbestuur tegenover onze eisen in het burgerinitiatief aan, meer bepaald de niet-bevoegdverklaring om iets te publiceren in het eigen maandblad, en de niet-bevoegdverklaring om een statuut voor klokkenluiders. Maar het is een gelegenheid om ook de opsluiting van Assange aan de kaak te stellen, en zijn onmiddellijke vrijheid te eisen. Zoals we het in onze toespraak op de gemeenteraad vorig jaar gesteld hebben: Elke democratische instelling, iedereen die de basisprincipes van de liberale rechtstaat en van de mensenrechten beweert in het vaandel te dragen, moet zich uitspreken voor de onmiddellijke vrijlating van Julian Assange, die al meer dan 2 jaar in London Belmarsh opgesloten zit, “in voorhechtenis”, zonder ooit een aantoonbaar strafbaar feit gepleegd te hebben. Of dat het nu een staat is, een regionaal bestuur of een gemeenteraad: iedereen zou dit als een aanfluiting van de mensenrechten moeten beschouwen en ertegen reageren.
Of zouden we willen dat ons (progressief?) stadsbestuur bij een vraag van burgers over de gevangenschap van Nelson Mandela ook had moeten reageren met: “daar hebben hier in Leuven niks mee te maken, dat is iets dat ze in Zuid-Afrika moeten oplossen.”