Wanneer gruwelijke beelden van moord en executies in het Oekraïense Boetsja opduiken, wordt er geen seconde getwijfeld aan de echtheid van de beelden. Ook over de aard van de misdaden en de dader is er geen discussie. Het oordeel ligt al vast nog voor er strikt genomen zekerheid is, en alle mogelijke middelen worden ingezet om de als zekerheid gepropageerde vermoedens te bevestigen, tot het inschakelen van satellieten toe. De journalisten die deze feiten aan het licht brachten, hebben geen ogenblik moeten vrezen voor hun veiligheid, hun geloofwaardigheid of hun vrijheid omdat ze hun werk deden.
Wanneer Chelsea Manning en Julian Assange bewijsmateriaal publiceren voor oorlogsmisdaden in Bagdad, gepleegd door Amerikaanse militairen tijdens een oorlog die onder valse voorwendselen gevoerd werd in en tegen Irak, worden beiden opgepakt en onterecht beschuldigd. Degenen die de waarheid aan het licht brengen, worden van hun vrijheid, hun geloofwaardigheid en hun rechten beroofd. Extra lastig detail: het Amerikaanse leger heeft behalve onschuldige kinderen ook nog een Reuters-fotograaf vermoord tijdens de aanval – of mogen we dit een terreuraanslag noemen? – in New Baghdad.
Het gaat nochtans over vergelijkbare feiten, met telkens onschuldige, ongewapende en weerloze slachtoffers. In beide gevallen gaat het om oorlogsmisdaden, gepleegd tijdens een ongerechtvaardigde bezetting.
De oorzaak van het conflict doet in wezen niets ter zake. Oorlogsmisdaden zijn misdaden. Zelfs een gerechtvaardigd offensief is geen excuus voor oorlogsmisdaden. Laat dat duidelijk zijn. Helaas wordt een oorlogsmisdaad enkel als zodanig benoemd wanneer de daders ‘de vijand’ zijn. Wanneer oorlogsmisdaden door ‘eigen troepen’ gepleegd worden, doet men er alles aan om de feiten in de doofpot te stoppen en de klokkenluiders, journalisten of publicerende instanties monddood te maken.
Het argument dat in uitzonderlijke gevallen bepaalde misdaden en gruwelijkheden getolereerd moeten worden omdat ze onze vrijheid en onze veiligheid beschermen, zakt meteen in elkaar wanneer je beseft dat ‘onze vrijheid en onze veiligheid’ enkel gegarandeerd kunnen worden door een overheid die dergelijke misdaden en gruwelijkheden effectief onder geen enkele voorwaarde toelaat.
Oorlog jaagt mensen op de vlucht, oorlogsmisdaden doen dat des te meer. Wie vlucht omwille van oorlogsmisdaden die in de doofpot eindigen, wordt veel moeilijker of zelfs niet als vluchteling erkend. Mensen die conflicten in het midden-oosten of in Afrika ontvluchten, en dus vluchten voor het geweld dat rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomt uit koloniale onrechtvaardigheden, botsen op een muur van moedwillig onbegrip, racisme en zelfs geweld (herinner je de grotendeels doodgezwegen wantoestanden in Libische detentiecentra die mede door de EU gefinancierd werden.)
Wie vlucht omwille van een Russische inval in Oekraïne, en dus evenzeer uit loutere overlevingsdrang alles achterlaat om op zoek te gaan naar veiligheid in het westen, wordt hier met open armen ontvangen. Die mensen vluchten blijkbaar voor een vijand die als vijand benoemd mag worden.
Wanneer een complexe historiek onszelf in het hoekje van de vijand plaatst, betalen de slachtoffers van oorlog en oorlogsmisdaden de prijs dubbel: om ons zelfbeeld als ‘superieure beschaving’ in stand te houden, wordt hun slachtofferschap compleet genegeerd. Met alle gevolgen vandien: duizenden overleven hun vlucht niet, en wie wél overleeft, gaat een leven vol racisme en ander sociaal onrecht tegemoet.
Waarom slagen we er de ene keer wél in om de waarheid te erkennen, zoals in Boetsja, en de andere keer niet, zoals in New Baghdad? Waarom slagen we er de ene keer wél in om alle middelen in te zetten om aan te tonen dat de gruwel wel degelijk echt is, terwijl we de andere keer haast kritiekloos accepteren dat de klokkenluiders de mond gesnoerd worden? Waarom slagen we er de ene keer wél in om empathie te voelen met oorlogsslachtoffers en daar navenant naar te handelen, en de andere keer totaal niet?
Die bedenkingen hebben overigens niet enkel betrekking op de houding van nationale overheden. Ook lokale overheden nemen vaak tegenovergestelde standpunten in ten opzichte van twee verschillende manifestaties van dezelfde problematiek.
Leuven is op diverse domeinen een aangename stad om te wonen en te leven. Het stadsbestuur is een stuk progressiever dan dat van andere Vlaamse steden en gemeenten. Dat uit zich onder andere in een krachtdadige reactie op de vluchtelingenstroom uit Oekraïne. Niet alleen wordt er steun voorzien voor vluchtelingen, er blijkt actief huisvesting gezocht én gevonden te worden, en de weg naar de opvangfaciliteiten wordt zelfs bewegwijzerd. Dat is behoorlijk straf, zeker wanneer de oorlog zelf nog geen twee maanden aan de gang is.
Dat is niet alleen straf, het is ook bewonderenswaardig. Het siert een gemeenschap wanneer er met die snelheid en intensiteit een antwoord geformuleerd wordt op een acute nood.
Dat staaltje van snel, doeltreffend, menswaardig beleid indachtig, wringt het hard wanneer voor andere vluchtelingen weinig of zelfs geen inspanningen geleverd worden. De opvang van Oekraïense vluchtelingen staat in schril contrast met de rauwe politie-actie van een tweetal jaar geleden aan het Leuvense station. toen een groot aantal vluchtelingen koudweg in de boeien geslagen werd, opgepakt en afgevoerd. Niet welkom. Ongewenst.
Men kan zich vragen stellen bij een aantal keuzes van het stadsbestuur. Waarom is de ene keer wel een oplossing mogelijk en de andere keer niet, hoewel het in essentie over hetzelfde probleem gaat? Waarom wordt er de ene keer niet getwijfeld over de noodzaak en de verantwoordelijkheid van bestuur en gemeenschap om iets te doen, terwijl er de andere keer gesteld wordt dat het bestuur onbevoegd is om zelfs maar een standpunt in te nemen? Het gaat niet over de technische bevoegdheid zelf, maar over de vraag waarom die bevoegdheidskwestie de ene keer wel en de andere keer niet ingeroepen wordt.
In andere steden en gemeenten is het onmiskenbaar veel erger gesteld. Dat moet gezegd, maar het falen van de een is geen excuus voor de ander om fouten of het niet opnemen van verantwoordelijkheid goed te praten.
Wanneer geradicaliseerde personen van extreem-rechtse signatuur de meest onzinnige dwaasheden verkondigen of zelfs publiekelijk mensen bedreigen met de dood, staan er in dit land anderen klaar om hun recht op vrije meningsuiting te verdedigen. Met zegt het vaak ook met een variant op die woorden. Wanneer echter iemand bewijsmateriaal – beeld en audio – publiceert waarmee op onweerlegbare wijze feiten aan het licht gebracht worden, gaan we eerst voorzichtig de kat uit de boom kijken, en pas onze steun uitspreken wanneer blijkt dat dat bewijsmateriaal onze eigen belangen of die van onze nationale overheden niet al te zeer schaden. Het moet zelfs niet onze eigen nationale overheid zijn: als het om een bevriende natie gaat, dan zijn we bereid om te zwijgen wanneer de waarheid in de doofpot verdwijnt.
Lokale politiek staat nooit los van de nationale politiek, en ook niet van de internationale politiek. Alle niveaus komen elkaar regelmatig tegen in concrete dossiers. Wanneer we de ene keer wel en de andere keer niet onze mening mogen uiten over hetzelfde probleem, wanneer we de ene keer wel en de andere keer niet solidair zijn met mensen die het slachtoffer zijn van datzelfde probleem, wanneer we onszelf de ene keer wel en de andere keer niet bevoegd vinden om concrete steunacties te ondernemen, vraag ik me af waar we het recht vandaan halen om onszelf en onze manier van leven als ‘superieur’ te bestempelen, zoals een politica uit een naburige stad het nog niet zo lang geleden stelde.
Waarom voelen we ons zo hard bedreigd door feiten en waarheden, terwijl we tegelijkertijd teleurstellend gemakkelijk te verleiden zijn door leugens en halve waarheden?
Tom